Dries Deweer: ‘De waarde van een woord (in de politiek)’

Als politiek een spel was, dan heette het vandaag ‘Wie van de drie?’. Drie mannen – wederom helaas voor de vrouwen – maken zoals het er voorlopig uitziet kans op de post van federaal premier: Didier Reynders, Bart De Wever en Kris Peeters. Reynders heeft nooit een geheim gemaakt van zijn ambitie ter zake. Hij had er zelfs een persoonlijke ronde van Vlaanderen als pre-campagne voor over. Als we ons echter focussen op de twee Vlamingen, dan kunnen we niet om een enigszins cynische vaststelling heen. Beide heren hebben in een niet zo ver, maar wel achterhaald verleden verklaard geen kandidaat-premier te zijn.De woorden

Laat ons beginnen met de intussen reeds beruchte uitspraken zelf. In 2011 verklaarde Kris Peeters al in Humo dat federaal premier worden geen promotie zou zijn. Op 2 mei jongstleden ging hij op hetzelfde elan door in de Gazet van Antwerpen, toen hij onomwonden stelde: “Ik heb gekozen voor Vlaanderen en ik maak de overstap naar het federaal niveau dus niet.” En nog: “Ik heb voor Vlaanderen gekozen en dat blijft zo.” Toegegeven, voorlopig heeft Peeters de kar nog niet gekeerd, maar weinigen lijken er echt aan te twijfelen wie de hoofdvogel afschiet als CD&V het premierschap kan opeisen, lees: als de centrumrechtse coalitie met cdH slaagt, of als we uiteindelijk toch in een klassieke tripartite belanden voor de federale, maar niet voor de Vlaamse regering.

Waar Peeters voorlopig onschuldig is tot het tegendeel bewezen wordt, is Bart De Wever dat stadium gepasseerd. Voor de gemeenteraadsverkiezingen van 2012 klonk het nog zo: “Ik heb maar één persoonlijke ambitie: burgemeester van Antwerpen worden en het zes jaar blijven. Het burgemeesterschap is geen springplank voor iets anders.” Bij de voorstelling van het Antwerps bestuursakkoord, enkele maanden later, herhaalde hij expliciet dat hij de volle zes jaar op ’t Schoon Verdiep zou blijven en zo mogelijk er een tweede termijn wou bijnemen. Wie ironie kan smaken, apprecieert de parallellie met de uitspraken die hij kort voor de verkiezingen van 25 mei deed. Niet alleen stelde hij onder meer in Terzake dat hij het premierschap niet uitsloot, bij Phara de Aguirre voegde hij daaraan toe dat hij er dan zelfs graag een tweede termijn wou bijnemen…

Geen woorden maar daden?

“Een woord is een woord”, zo luidt het gezegde. In de politiek lijken andere regels te gelden. Woorden zijn er al te vaak opvallend goedkoop. “Geen woorden, maar daden”, wordt ook te pas en te onpas gezegd. Misschien moeten we dan ook niet te zwaar tillen aan de woorden van politici. We kunnen ze vooral beoordelen op hun daden, op hun werk in de parlementen en regeringen. Als hun beleid te pruimen valt, dan kunnen we de holle retoriek wel door de vingers zien.

De vraag is of we in dat geval de waarde van woorden voldoende erkennen. Politieke retoriek is niet vrijblijvend. Politici rekenen we terecht af op hun daden, maar vaak even terecht op hun woorden. Denk maar aan die andere kandidaat-premier, Didier Reynders, die in de voorbije campagne durfde stellen dat ons land zonder liberalen in de regering pedofilieschandalen overkwam en met liberalen in de regering een forse belasting op bedrijfswagens, aangezien het toch vooral Vlamingen zijn die daarmee rijden. De woorden van politici zijn niet alleen beloftes, die volledig afgerekend kunnen worden op het al dan niet omzetten in de praktijk. Het gaat ook over argumenten, over visies op mens en maatschappij en zelfs over wat iemands woorden vertellen over zijn of haar karakter.

Oude Griekse filosofen

Retoriek is de kunst van het overtuigen. Dat kunnen we op meerdere manieren invullen. Één mogelijkheid is de invulling van de sofisten. Die sofisten waren Oude Grieken die lesgaven in de retoriek vanuit de theorie dat er geen waarheid bestaat buiten datgene waarvan je de ander weet te overtuigen. Ze leerden met andere woorden alle truken van de foor om gelijk welke stelling te verdedigen, ook al zou het complete onzin betreffen. Het is tegen die sofisten dat de beroemde filosoof Socrates optrad, vanuit de idee dat ons gesprek gericht moet zijn op de objectieve waarheid in plaats van op louter overtuiging.

In onze politieke context vertaalt sofistiek zich in persoonlijke aanvallen, inspelen op angsten, loze beloftes, bedrieglijke cijfers en alle andere slinkse manieren om kiezers te overtuigen vanuit een houding die eigenlijk getuigt van een grote minachting voor diezelfde kiezers.

Een andere benadering van politieke retoriek vertrekt van wat filosofen, als verre erfgenamen van Socrates, aanduiden onder de noemer “deliberatieve democratie”. Dit is een opvatting die democratie in de eerste plaats beschouwt als een kwestie van deliberatie, gesprek. Geen vrijblijvend geklets, maar uitwisseling van informatie en argumenten om gezamenlijk en na verloop van tijd tot conclusies te komen over het algemeen belang.

Deze visie maakt politiek bij uitstek een verantwoordelijkheid van elke burger, een verantwoordelijkheid om bij te dragen aan dat gesprek. Dat maakt het daarom niet minder een verantwoordelijkheid van de politici zelf. Ook zij moeten de politieke retoriek ondergeschikt maken aan de gedeelde zoektocht naar de juiste keuzes. Woorden en hun waarachtigheid zijn dan immers geen bijkomstigheid, maar juist de essentie van politiek.

Vertrouwen in politici en politiek

Dat persoon x verklaart om al dan niet mandaat y te ambiëren heeft weinig directe relevantie voor een gesprek dat op zoek gaat naar het goede en het ware. Toch zijn ook de bewuste uitspraken van Peeters en De Wever niet ongevaarlijk. De deliberatieve democratie is uiteraard een ideaal dat we niet zomaar in de praktijk kunnen brengen, een waardevol streefdoel is het wel. Er is echter geen beginnen aan zonder dat een cruciale voorwaarde vervuld is: vertrouwen. De gesprekspartners moeten kunnen vertrouwen op elkaars goodwill, op de oprechtheid van elkaars woorden, op de gedeelde ambitie om vooral tot gepaste conclusies voor de samenleving te komen, eerder dan kost wat kost gelijk te krijgen.

Zo komen we toch weer uit bij beloftes. Loze beloftes halen de geloofwaardigheid van de politieke communicatie als geheel onderuit. Politici die de ene dag dapper een overtuiging verdedigen om de dag erna te verkondigen dat het maar om te lachen was, die zagen aan de tak waarop ze zitten. Het vertrouwen van de burgers in politici en van politici in elkaar is immers een schaars en kostbaar goed. Peeters en De Wever, en bij uitbreiding alle politici, moeten dus geen uitspraken doen die ze niet oprecht menen en durven volhouden. Dat ze het premierschap nu beter laten, wil ik niet zo categoriek gezegd hebben. Als dat de stabiliteit van de regering vooruithelpt, dan moeten ze dat doen. Wat ze in de toekomst vooral mogen laten, zijn gratuite verkondigingen.

 

Bron: De Redactie – 24 juni 2014

Laat een reactie achter