Dries Deweer: ‘Er is een medicijn tegen je zuur’

Weinig maatschappelijke evoluties zijn de voorbije jaren zo vaak over de tongen gerold als de verzuring. De commentaar raakt dan al te vaak verstrikt in zichzelf. Ofwel krijgt het een hoog “Kumbaya”-gehalte, in de trant van “Zou het niet beter zijn mochten we allemaal samen rond het kampvuur vrolijke liedjes zingen?”. Ofwel kunnen de oprispingen over de verzuring – paradoxaal genoeg – zelf bijzonder zuur zijn, waarmee het fenomeen dadelijk tegen wil en dank bewezen lijkt.Het omgekeerde geldt evenwel niet; we kunnen moeilijk verwachten dat de verzuring letterlijk dood te zwijgen valt. De vermelde risico’s in acht genomen, blijft het dus toch de moeite waard om de diagnose te verfijnen en de juiste zuurremmers voor te schrijven.

Anamnese

“Vertel eens wat er scheelt”, vraagt de dokter dan. In het geval van de verzuring is er bijna geen beginnen aan. Als we onze individuele ervaringen met onverdraagzaamheid en wrevel nog buiten beschouwing laten, dan worden we zelfs in de media quasi dagelijks bestookt met feitjes die op zichzelf weinig betekenis hebben, maar bij elkaar genomen een weinig fraai beeld schetsen: crèches die moeten sluiten omdat huilende baby’s gaan vervelen, speelpleinen die herbestemd worden omdat spelen te veel lawaai maakt, festivals en kermissen die slechts leuk zijn op een ander, kankerpatiënten die elders moeten gaan herstellen omdat kotsen de rust verstoort. Het zijn allemaal trieste aanleidingen, niet alleen om te klagen, maar zelfs om naar de rechter te stappen.

In de verhouding tussen burger en staat lijkt ook van alles scheef te zitten. We vinden het blijkbaar prima dat de staat haar burgers wantrouwt tot op het punt dat er bij allerlei pietluttigheden met GAS-boetes moet worden gezwaaid, zelfs als het kinderen betreft. In omgekeerde richting scheert het wantrouwen in de staat even hoge toppen. We vloeken op de instellingen en nog liever op de politici.

Tegelijkertijd komen we zelf alleen uit onze zetel om onze allerindividueelste belangen veilig te stellen. NIMBY-activisme heet dat dan (Not In My BackYard): geen windmolen, speelplein, rustoord of jeugdhuis, laat staan een gevangenis of afvalverwerkingsbedrijf; elders is prima, maar blijf uit mijn buurt.

Context

Dit samenraapsel van fenomenen past binnen de aandoening van onze postmoderne samenleving, waar het liberaal individualisme een akelig niveau heeft bereikt. Het sleutelwoord van onze tijd is de zelfbeschikking. In filosofische termen spreken we dan van negatieve vrijheid, vrijheid als een denkbeeldig erf, omheind met rechten, waar niemand anders iets te zoeken of te zeggen heeft, zolang je zelf andermans erf niet betreedt. Op mijn erf doe ik wat ik wil, kies ik zelf mijn waarden en maak ik zelf mijn geluk. De enige voorwaarde is om anderen en hun rechten niet te schaden.

Te gek is die vrijheid, op het eerste gezicht; al te gek, bij nader inzien. Wie bepaalt immers wat schade is in een context zonder leidraad? Als ik vind dat een kotsende bovenbuur of schreeuwende baby een inbreuk pleegt op mijn rechten, wie eigent zich dan het recht toe mij tegen te spreken? Zonder gegeven waardenkader dat subjectieve voorkeuren overstijgt, bepaalt ieder voor zich die norm, tot op het punt waar we een rechtbank nodig hebben om een modus vivendi af te dwingen. Als iedereen zijn waarden voor het kiezen heeft, dan zijn wetgever en rechter als enige in staat om het sociaal verkeer te regelen. Op die manier is het onvermijdelijk zuur samenleven.

Diagnose

Zelfbeschikking op zich leidt nochtans niet noodzakelijk tot verzuring. Als we allemaal rationeel, empathisch en bedachtzaam omspringen met onze vrijheid, dan hoeft het zo ver niet te komen. Het drama is dat het liberaal individualisme zo ver doorgetrokken is, dat het mentale en morele evenwicht om op een gezonde manier van onze vrijheid te genieten wordt onderuitgehaald. Dat is de malaise van onze postmoderne samenleving zoals die uitvoerig beschreven wordt vanuit de hedendaagse filosofie (Herman De Dijn, KU Leuven), maar ook de sociologie (Mark Elchardus, VUB), de psychologie (Paul Verhaeghe, UGent) en de psychiatrie (Dirk De Wachter, KU Leuven).

Wat deze auteurs elk vanuit hun eigen discipline uitleggen is dat de ideologie van de zelfbeschikking een pervers mechanisme in gang heeft gezet. Het discours van zelfbeschikking en individuele rechten spiegelt ons voor om zelf onze waarden te kiezen en zelf ons geluk te maken. Bij gebrek aan objectieve parameters wordt geluk bovendien gelijkgesteld aan subjectief welbevinden. Het komt er dus op aan om jezelf zo veel mogelijk genotservaringen te bezorgen, om je eigen leven vorm te geven als een aaneenschakeling van belevenissen.

De enige leidraad die overblijft is de markt. We leren onze vrijheid in handen nemen onder de tirannie van de marketeers, stijlgoeroe’s en andere trendwatchers. Het resultaat is onze consumptie- en wegwerpcultuur, waarin we mislukt zijn in het leven zonder de laatste smartphone op zak en halfjaarlijkse citytrip in de agenda.

Complicaties

Meedraaien in de cultus van meer en beter kan bovendien alleen door ook meer en beter te presteren in de ratrace van de meritocratie. Niet alleen halen we ons geluk uit individuele consumptie, maar dat doen we juist door keihard de concurrentie aan te gaan met de mensen om ons heen. We willen immers allemaal die goeie job of volgende promotie, vet betaald en met veel vrije tijd voor onze om ter spectaculairste hobby’s.

Tegengewicht zou in principe geboden kunnen worden in de geborgenheid van onze betekenisvolle relaties – liefde, vriendschap, familie. Die relaties geraken echter zelf steeds meer bezoedeld door de consumptiegedachte, waarbij de ander best op tijd vervangen wordt, eens de verveling toeslaat. Het resultaat is een ziekelijke ik-gerichtheid, waarin anderen alleen als concurrenten of instrumenten in beeld komen.

Een ander onderdeel van het ziektebeeld heeft te maken met wat in psychologenjargon verminderde frustratietolerantie heet. In de grenzeloze vrijheid van de zelfbeschikking schiet alleen genot over als norm, zo stelden we al vast. Maar als genot de norm is, dan is niet genieten dadelijk een probleem. Voortgedreven door de drang naar meer en beter worden we nochtans voortdurend geconfronteerd met frustraties, zeker in deze crisistijd.

Het bredere zinskader om tegenslag te plaatsen en te verwerken is helaas overboord gegooid. Dus mijden we miserie en lijden als de pest. Denk maar aan het burenprotest tegen de kankerrevalidatieflat in Gent, een tijdje terug prominent in het nieuws, als triest hoogtepunt. Onafwendbaar toch geconfronteerd met onze eigen frustraties en pijn fluistert de gangbare ideologie ons in dat we botsen op ons eigen falen. Gegeven de vrijheid om te zijn wie je wil, kan falen in het management van je eigen levensproject alleen aan jezelf liggen. Ofwel zakt de moed je dan in de schoenen, ofwel raak je verbitterd door de kille oneerlijkheid van dat verwijt.

De druk van de zelfbeschikking en de verschraling van menselijke relaties zijn de ingrediënten van een zeer zure cocktail. Als ik dan durf stellen dat de hele samenleving en elk individu die ervan deel uitmaakt in meer of mindere mate verzuurd is, dan blijf ik nog lief. Psychiater Dirk De Wachter noemt ons allemaal onomwonden borderliners, ten prooi aan een rist van mentale aandoeningen, gaande van verlatingsangst over agressie naar labiliteit en depressie, die hij allemaal weet terug te voeren op de dolle koers van de postmoderne samenleving. De samenleving is ziek, dat kunnen we alleszins besluiten.

Alternatief

Ongeneeslijk hoeven we nochtans niet te zijn. Opgenomen in het liberale verhaal moeten we beseffen dat ook het liberaal individualisme een keuze is, in plaats van een onschendbare waarheid. Het plaatst de negatieve vrijheid en de individuele rechten op de voorgrond, tot we ervoor kiezen om andere waarden uit de schaduw te halen, de zin van het leven opnieuw te zoeken in iets dat onszelf overstijgt en ons open te stellen voor een andere interpretatie van wat het betekent vrij te zijn.

Tegenover de negatieve vrijheid staat immers positieve vrijheid, te wachten om herontdekt te worden. Wat we onder positieve vrijheid in een hedendaagse samenleving moeten verstaan werd als geen ander uitgedrukt door de Franse filosoof Paul Ricoeur (1913-2005): vrijheid als het vermogen om te streven naar het goede leven met en voor anderen in rechtvaardige instituties.

Ricoeurs formule bevat drie elementen. “Streven naar het goede leven” wijst op het feit dat ook positieve vrijheid geen kwestie van louter altruïsme is. Alles begint bij zelfrespect en onze eigen ontplooiing als mens. “Met en voor anderen” geeft echter aan dat ons mens-zijn altijd een bestaan in verbondenheid is. In onze zelfontplooiing steunen we op anderen en moeten anderen kunnen steunen op ons. Dat we ons leven in de eerste plaats uitbouwen rond significant others is dan prima, maar “in rechtvaardige instituties” voegt daaraan toe dat er van de weeromstuit geen insignificant others bestaan. De al te trage chauffeur die voor ons rijdt, de bedelaar in de straat en zelfs de mensen die we van ons leven niet zullen kruisen, ook met hen zijn we verbonden in het fijnmazige net van de (globale!) samenleving. Onze vrijheid impliceert daarom ook een gedeelde verantwoordelijkheid om in te staan voor veralgemeend respect, solidariteit en rechtvaardigheid.

Therapie

Hoe maken we de omwenteling naar een samenleving waar niet de negatieve, maar de positieve vrijheid overheerst? De diagnose is al langer bekend. De geschetste analyse vindt al een tijdje ruim weerklank in het onbehagen over de gang van zaken die velen onder ons aanvoelen. De vertaalslag naar betekenisvolle actie blijft echter grotendeels achterwege, de aandacht voor verstilling, onthaasting, mindfulness en dergelijke ten spijt. Meer dan doekjes voor het bloeden zijn het eigenlijk niet. Misschien is onze generatie niet meer te redden.

Dat hoeft niet eens zo erg te zijn, want onze grootste verantwoordelijkheid betreft de volgende generatie. Als jonge vader deel ik in het dilemma van de ouders van deze tijd: Zal ik mijn kind zo goed mogelijk wapenen voor de harde concurrentiestrijd van de neoliberale samenleving, of tracht ik juist andere wegen te wijzen, naar een betere samenleving die er misschien nooit komt? Wellicht is dat een vals dilemma. Ook de sterken worden op den duur gekraakt in de leegte van een richtingloze marathon.

De enige therapie begint dus bij het zaaien van de kiemen van verzet. In plaats van het sprookje van het maakbare consumptiegeluk leren we dan beter dat kwetsbaarheid en lijden deel zijn van het leven. De illusie van de zelf verzamelde zingeving moeten we bovendien verlaten om terug waarden en normen te durven aanreiken. Niet om de identiteit van onze kinderen vast te leggen en een pasklaar antwoord te bieden op alle moeilijke vragen, wel om respect en zorg voor jezelf én anderen als houvast aan te reiken.

Dat is immers de basis van het vertrouwen dat de verzuring tegengaat. We moeten terug opvoeden vanuit de overtuiging dat empathie en solidariteit geen competenties zijn die je naar eigen goeddunken aanvinkt op een eindeloze keuzelijst, maar deugden die van jongs af aan kunnen en moeten gecultiveerd worden om volwaardig mens te zijn.

Of mijn vrouw en ik – en bij uitbreiding iedereen met een opvoedingsverantwoordelijkheid – in die opzet zullen slagen, is nog maar de vraag. Maar er is altijd hoop. Hoop is het ultieme redmiddel tegen maatschappelijk zuur, de omeprazol voor de samenleving. Laten we dat onszelf stante pede voorschrijven.

 

 

Bron: De Redactie – 18 augustus 2014

Laat een reactie achter