Mark Van de Voorde: ‘Ongelijkheid teert op onverschilligheid’

De topinkomens scoorden vorig jaar weer hoger. Aan de onderzijde van de samenleving nam het aantal mensen toe dat aanruist in de richting van de armoedegrens. Niet alleen gaapt de kloof tussen rijk en arm anno 2015 weer wat wijder, maar ook de loonspanning – de verhouding tussen de toplonen en de laagste salarissen – is groter geworden, als men de bonussen meetelt. De ongelijkheid in de samenleving wordt groter. Daar wordt wel eens over gemord, maar dat leidt niet tot algemeen of stevig protest. Hoe komt dat?

Het lijkt of de samenleving minder moeite heeft met de ongelijkheid dan een aantal jaar geleden. “Schandalig rijk” is vandaag trouwens geen kreet van verontwaardiging maar een slogan van de Lotto. Het wordt ons voorgehouden als streefdoel. De samenleving lijkt de gêne voor een luxueus leven van zich afgegooid te hebben.De herverdelende rechtvaardigheid als uiting van de solidariteit behoort tot het verleden. Het ideaal van de vader van de sociaal gecorrigeerde markteconomie, Ludwig Erhard, namelijk dat “allen deel zouden hebben aan het succes” (van de economie), is zelfs voor heel wat middenmoters een voorbijgestreefde waarde van de vermaledijde verzorgingsstaat.

Rustig chic versus opzichtig blingbling

Het individuele streven naar succes is altijd groot geweest, maar het werd op zijn minst sociaal verantwoord. Men deed er bovendien ook meestal bescheiden over (omdat rijk worden niet als doel van het leven maar als resultaat van hard werken werd beschouwd). Het verschil in de omgang met rijkdom tussen vroeger en nu is te merken aan het verschillend gedrag van de oude en de nieuwe rijken: rustig chic versus opzichtig blingbling.

De aanvaarding van de groeiende ongelijkheid en de politieke vertaling ervan op sociaaleconomisch vlak – inspanningen vragen van de massa maar aarzelen voor een vermogens(winst)belasting – komen niet uit de lucht gevallen. De mentale verschuivingen in het maatschappelijke en culturele landschap hebben dat mogelijk gemaakt.

De oude standenmaatschappij met schotten tussen de sociale klassen verdween grotendeels, maar werd niet vervangen door een meer egalitaire samenleving. Een nieuwe standenmaatschappij ontstond daarentegen, een samenleving van niet zozeer sociale als wel culturele klassen.

Volksverheffing werd paternalisme

“De culturele verschillen zijn groter binnen dan tussen de westerse landen. Dat komt niet zozeer door immigratiestromen, zoals je zou verwachten, maar vooral door verwijdering tussen hoger- en lageropgeleiden.” Al in 2001 kwam cultuursocioloog Giselinde Kuipers (Erasmus Universiteit Rotterdam) tot die conclusie, die zij bevestigd zag in haar vergelijkend cultuuronderzoek daarna.

Er heeft altijd een mentaliteitsverschil bestaan tussen de verschillende milieus in de samenleving. Toch groeiden – door de ontvoogding en de democratisering van het onderwijs – de standen en klassen naar elkaar toe. Heel belangrijk hiervoor was het middenveld.

Hoezeer de middenveldorganisaties standgebonden waren, er was tegelijk veel overleg en afstemming van visies tussen de leidingen van de zuilen. Eigenlijk werden in alle zuilen en in al hun deelorganisaties dezelfde waarden en idealen overgedragen van de top naar de basis. Volksverheffing heette dat toen, een begrip dat vandaag op de schroothoop van de cultuurgeschiedenis is beland. Wordt het nog eens in de mond genomen, dan wordt het in één adem genoemd met paternalisme.

Dat ‘paternalisme’ had wel als voordeel dat de ‘patroons’ van de sociale geledingen elkaar konden begrijpen. Hoezeer de verschillende standen in de eigen kring leefden, ze kwamen elkaar tegen in dezelfde zorg voor een humanere samenleving. Dat het sociale overleg vandaag maar niet wil lukken, zegt voldoende over de mentaliteitsshift in de samenleving.

Kroeg, kerk en partij

Op het laagste echelon kwamen de leden van de verschillende sociale klassen, hoezeer verschillend ook, elkaar tegen in de twee standenloze ‘lokalen’ van het dorp, de kroeg en de kerk. Door de leegloop van de lokale kerk en de sluiting van de dorpskroeg zijn er nog nauwelijks ontmoetingsplaatsen ‘all ranks’.

Ook politieke partijen zijn geen organisaties meer waar hoger en lager elkaar frequenteren. Ze halen wel hun kiezers uit de verschillende bevolkingslagen, maar in hun werking brengen ze deze nog nauwelijks bij elkaar. De hoger opgeleiden hebben immers de partijen overgenomen. Mandatarissen zonder hoger diploma zijn te tellen op de vingers van één hand. De tijd dat iemand in een politieke partij van beneden naar boven kon klimmen is passé. Vandaag moet je studiegewijs iemand van boven zijn om beneden te mogen beginnen.

Geen madame Arabelle meer

Het culturele landschap is uiteengespat in allemaal kleine specifieke publiekjes met hun eigen voorkeuren, doelstellingen, smaken… Elke groep heeft zijn radiozender, kijkt naar zijn eigen tv-kanaal, surft naar zijn eigen websites. Naar het theater gaat de ‘volksmens’ niet meer.

Ook op de werkvloer komen de nieuwe standen en klassen elkaar niet meer tegen. Ze sturen elkaar een mail, van hoog naar laag en van laag naar hoog. Ze tanken hun kop koffie zelf aan de koffieautomaat. Er is geen “madame Arabelle” van De Collega’s meer die de koffie rondbrengt en bij de ‘gestudeerden’ een praatje slaat dat hoog en laag verbindt. Families zien elkaar nog enkel op een begrafenis, waar ze niet weten wat tegen elkaar gezegd. Want elk beweegt zich in zijn eigen kring.

We delen nog weinig interesses, we kennen elkaars standpunten niet en maken er ook geen ruzie over. We laten elkaar gerust. We aanvaarden elkaars verschil. Onverschillig. Op die wederzijdse onverschilligheid teert de ongelijkheid.

 

 

Bron: De Redactie – 12 januari 2015

Laat een reactie achter