Mark Van de Voorde: ‘God als zondebok’

Waarom redt God de bootvluchtelingen niet van de verdrinkingsdood? Een vrijzinnige vriend slingerde me onlangs die vraag in het gezicht en keek me aan met een boze blik, alsof ik persoonlijk verantwoordelijk was voor Gods vermeende gedrag. Was zijn vraag menselijk begrijpelijk maar theologisch irrelevant, dan was zijn blik enigszins het omgekeerde, menselijk onbegrijpelijk maar theologisch relevant.Mijn vriend was er zich evenwel niet van bewust dat zijn mij ter verantwoording roepende blik in zekere zin het antwoord was op zijn God verwijtende vraag. Niet dat ik persoonlijk verantwoordelijk zou zijn voor het feit dat God zich niet de moeite getroostte om eigenhandig de bootvluchtelingen uit de Middellandse Zee op te vissen. Wel dat het de mensheid is – en die representeerde ik toen – die verantwoordelijk is voor de gruwel die we uit onmacht dan maar aan God toeschrijven.

Zoek een zondebok

Na de aardbeving in Nepal zou bij een gelijkaardige vraag de onmacht nog machtelozer hebben geklonken en het verwijt richting God nog bijtender, want ik zou de verantwoordelijkheid niet bij de mens hebben kunnen leggen. En toch, hier zou de vraag menselijk nog begrijpelijker zijn geweest maar theologisch even irrelevant. In die vraag staat niet God terecht zoals het christelijke geloof Hem ziet, maar een God zoals het bijgeloof Hem benadert.

Zoals volkeren – ook vandaag nog – de neiging hebben om een onschuldige persoon of groep als zondebok aan te duiden voor alle fouten van hun samenleving, zo hebben culturen de neiging om de God van hun stichtende religie tot zondebok te maken van het lijden dat men niet verklaren kan.

Stuurden in de Oudheid de leiders van het volk hun zondebok de feitelijke woestijn in (om hem nooit meer terug te zien in het land), zo proberen atheïsten vandaag de God van het christendom de overdrachtelijke woestijn in te sturen (om Hem te doen verdwijnen uit het denken). Die oude truc is al tweehonderd jaar geleden ontkracht in de theodicee (de discussie over de almacht van God enerzijds en het bestaan van het lijden anderzijds). Toch wordt hij altijd weer uit de hoed getoverd, alsof de theologische wetenschap honderden jaren zou hebben stilgestaan.

De rommelzolder van het geloof

Die dus al twee eeuwen irrelevante opmerking luidt: als God almachtig én goed en dus almachtig goed is, waarom laat Hij al dat lijden toe? Zo’n wrede God lusten we niet, dus bestaat Hij niet. Die God bestaat ook niet voor christenen. Die God ligt denkbeeldig te verstoffen op “de rommelzolder van het geloof”, zoals de Nederlandse filosoof Ger Groot schreef (in dagblad Trouw, 7 februari 2015), toen de Britse acteur Stephen Fry in een televisie-interview met dat oudbakken beeld van “de almachtige en van de weeromstuit wrede heerser” God een schop had willen geven.

Er is iets bizars in de poging van Fry, de argumentatie van atheïsten en de vraag van mijn vrijzinnige vriend. Hun mensbeeld is dat van de autonome mens die, bevrijd van God en religieuze bevoogding, helemaal zelf verantwoordelijk is voor de wereld die bovendien maakbaar is. Evenwel, op de momenten dat gruwel of ramp die maakbaarheid doorkruist, wordt hun de verantwoordelijkheid van de autonome mens ondraaglijk.

Het lijkt wel of ze uit ademnood en wanhoop de door hen dood verklaarde God opnieuw tot leven roepen om Hem alle schuld te geven en van de weeromstuit opnieuw dood te verklaren. Of zoals iemand me onlangs zei: “De atheïsten mogen van geluk spreken dat God bestaat, anders hadden ze niemand om zich tegen af te zetten en waren ze ook geen atheïsten.” Of hoe ontkenning ook een vorm van erkenning is.

Vrij én verantwoordelijk

Terug naar de vraag van mijn vriend: waarom redt God de bootvluchtelingen niet van de verdrinkingsdood? Het antwoord luidt: omdat het kwaad van de mens Gods “almacht van de liefde” onmogelijk maakt. Niet God is wreed, maar de mens. God is slachtoffer van zijn eigen liefde die zo eindeloos is dat ze niets oplegt, enkel vraagt. God schenkt de mens de volkomen vrijheid, ook de vrijheid om tegen de liefde en het recht in te gaan, zelfs de vrijheid om God te ontkennen.

Volkomen vrijheid in de wereld betekent per definitie ook volkomen verantwoordelijkheid voor de wereld. Niet de vraag maar de blik van mijn vrijzinnige vriend was dus terecht: wij zijn verantwoordelijk voor wat scheef gaat in de wereld én om het scheve weer recht te trekken. Het enige wat God kan, zegt het christendom, is daar zijn waar zowel de slachtoffers als de redders van de menselijke autonomie zitten, in de gammele boten en in de reddingsschepen.

Geen hocus pocus

De aardbeving in Nepal is een natuurramp en geen gevolg van het misbruik van de menselijke autonomie. De vraag waar God was, lijkt hier moeilijker te beantwoorden. Maar ook hier zit iets bizars in de vraag. Uit wetenschappelijk onderzoek weten we dat de schepping – de aarde incluis – beweegt en evolueert volgens wetmatigheden. Ook natuurrampen zijn – helaas maar het is niets anders – gevolgen van die autonome wetmatigheden die ooit zijn begonnen bij de Big Bang (die overigens door een Belgische natuurkundige én priester werd ontdekt, kanunnik Georges Lemaître).

Hoewel zij enkel de ratio als verklaring nemen, zouden Fry, atheïsten en mijn vrijzinnige vriend toch willen dat God bij natuurrampen tegen alle wetmatigheden in zou gaan, de hele wetenschap over boord zou gooien en de rationaliteit aan de kant zou schuiven. Omdat Hij dus niet doet wat volgens hen overigens niet kan, bestaat Hij niet.

De christelijke theologie daarentegen heeft zich in zekere zin meer verzoend met de rationaliteit en de wetenschap dan het atheïsme. De christelijke God is geen Deus ex machina die hocus pocus op het wereldtoneel verschijnt om het onmogelijke mogelijk te maken, maar een God van de inspiratie en de bezieling die het ‘mogelijke’ mogelijk maakt (ook al zien we het niet zitten).

Bron: De Redactie – 28 april 2015

Laat een reactie achter