Mark Van de Voorde: ‘Als ‘normaal’ ideaal wordt, moet ik wel gek zijn’

De American Psychiatric Association legt stilaan de laatste hand aan de vijfde editie van de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DS 23 februari). Deze publicatie, in vakkringen bekend als de DSM, geldt als het internationale referentieboek van de psychiatrie. Wat daarin als stoornis vermeld staat, wordt wereldwijd als zodanig erkend. Toen de eerste DSM verscheen in 1952, waren er 28 geestelijke stoornissen in opgenomen. Vandaag zijn dat er 357 . In de vijfde editie van de DSM, die normaal in mei 2013 uitkomt, zal de reeks nogmaals worden aangevuld.

De toename van het aantal geestelijke aandoeningen wijst allereerst op een spectaculaire vooruitgang van de psychiatrie. Een pathologie kan vandaag nauwkeuriger omschreven worden en dus beter onderscheiden worden van een andere. Van een fenomeen zoals niet stil kunnen zitten wist men vroeger niet dat het ook ziekelijk kan zijn (ADHD).

Maar het mag niet vergeten worden dat de farmaceutische nijverheid baat heeft bij een langere lijst stoornissen. Vandaag worden gedragingen die vroeger behoorden tot de normale wisselvalligheden van het leven stoornissen genoemd. Zodra het een stoornis is, kan gedrag worden gemedicaliseerd.

Na de publicatie van de nieuwe editie van de DSM dreigen onder meer volgende gedragingen nieuwe psychische stoornissen te zijn: langer dan twee weken rouwen om een dode; kortstondige maandelijkse zwaarmoedigheid bij menstruatie; fikse humeurigheid die bij momenten de kop opsteekt; grillige gedachtesprongen hebben (vroeger creatieve associaties genoemd). Miljoenen mensen die voorheen als gezond door het leven gingen, kunnen in één klap geestesziek verklaard worden.

Piëdestal

De pathologisering van voorheen aanvaardbaar gedrag baat misschien de farmaceutische industrie, maar schaadt vooral ons mensbeeld. Streven naar perfectie is van alle tijden. Vaststellen dat je de perfectie niet bereikt ook. Maar het model waar we vandaag naar streven, is van een andere orde dan het ideaal dat generaties voor ons werd voorgehouden. Vroeger stond de perfecte mens zo ver van de realiteit af, dat het vanzelfsprekend was dat je nooit zo werd. De perfecte mens die ons nu voor ogen staat, is zo nabij dat je je zorgen moet maken als je niet zo bent. Vroeger mocht je streven naar perfectie, vandaag moet je perfect zijn.

De perfecte mens van vroeger was de heilige, de held of de kunstenaar. Het was geen schande het niet te zijn. Dat iemand pas na zijn dood heilig verklaard kan worden, zegt genoeg. Zolang hij leeft, kan hij van zijn piëdestal vallen. Ook helden konden lafaards worden. Daarom kreeg een held zijn standbeeld pas na zijn dood. Een kunstenaar moest het loodje hebben gelegd om in de canon te worden opgenomen.

Vandaag moet je beantwoorden aan het ideaalbeeld, of je bent niet meer ‘normaal’. De perfecte mens is de normale mens: de mens wiens IQ en EQ matchen, die emotie en ratio in balans houdt, die zakelijk is zonder bazig te zijn en vlot in de omgang maar niet sentimenteel. Helaas, de grote meerderheid van de mensheid zit niet zo evenwichtig ineen.

Normaliteit is een categorie die cultureel en contextueel wordt bepaald door de sociale (en economische) verwachtingen van een bepaalde groep in een bepaalde tijd. Wat vandaag normaal is (en tegelijk ideaal), daarover laat de aangevulde lijst van het internationale psychiatriehandboek DSM geen twijfel bestaan.

In de tijd van de antipsychiatrie (de jaren zeventig) zei men dat iedereen gek was. De DSM-lijst die nu voorligt, zegt dat eigenlijk ook (want niemand is vrij van stemmingswisselingen). In de jaren zeventig was ‘iedereen is gek’ een oproep tot meer zotte creativiteit, vandaag betekent dat dat iedereen normaal moet zijn. Toen wilde men de verbeelding promoten, vandaag de beschikbaarheid tot de arbeidsmarkt. Het ‘iedereen is gek’ van de antipsychiatrie was flauwekul, dat van de DSM ook.

Als de hoger genoemde ‘afwijkingen’ van de normaliteit (langer rouwen, humeurig zijn, maandelijkse zwaarmoedigheid, grillige gedachten) ziekelijk zijn, dan is er in de samenleving geen plaats meer voor heiligen, helden en kunstenaars. Want geen plaats voor uitzonderlijke empathie, strijdvaardige rechtvaardigheid en creatieve verbeelding.

Dat het ideaalbeeld van een mens tot normaliteit wordt gereduceerd, je zou het de democratisering van het ideaal kunnen noemen. Maar idealen die op schouderhoogte staan, schurken te dicht tegen ons aan. We willen niet dat perfectie doenbaar is, want dat dwingt ons. Als normaal perfect wordt, wordt perfect immers normaal. En dan moet ik wel gek zijn.

Heiligen, helden en kunstenaars zijn trouwens niet normaal. Wie normaal is, gedraagt zich niet als een heilige, hangt niet de held uit en heeft niet de behoefte om artistiek bezig te zijn. Leven met een heilige is lastig. Leven met een held is bangelijk. Leven met een kunstenaar is onvoorspelbaar.

Als de normaliteit het ideaal wordt, hebben we geen vluchtroute meer. Dan wordt het ideaal van de ‘maakbare mens’ dat van de ‘haalbare mens’. Als het ideaal onze eigen levenswijze zo op de huid zit, kan elke rimpel in die huid ook worden gladgestreken door mentale plastische chirurgie die de medicalisering van de geestelijke gezondheid in wezen is.

Omdat het ideaal ons zo dicht op de huid zit, denken we algauw dat het ook zo moet. De voorliggende DSM-lijst laat daar ook geen twijfel over bestaan. Begrijpelijk dat menigeen geneigd is te denken dat hij niet normaal is. Je zou voor minder weleens spelen met de gedachte om uit het leven te stappen (de dramatische toename van zelfdoding in de westerse wereld is daar niet vreemd aan).

Geef mij maar het oude ideaal van heiligheid, heldenmoed en kunstzinnigheid. Ik weet dat geen van deze stadia ‘normaal’ is, maar ik kan er vol bewondering naar kijken zonder ertoe verplicht te zijn. In de wetenschap dat ik er niet toe in staat ben, kan ik hun stadia van toewijding zelfs nastreven zonder me abnormaal te voelen als ik er niet geraak.

Bron: De Standaard

Laat een reactie achter