Kolet Janssen: ‘Op de barbecue’

Op een zomerse barbecue ligt er allerlei op de rooster. De gesprekken gaan ook allerlei richtingen uit.

Met de buienradar nooit ver weg werd er in de straat een barbecue gepland. De buren vielen ogenblikkelijk terug op een oeroude taakverdeling: de vrouwen schilden en raspten groente voor de slaatjes, de mannen legden oordeelkundig een vuur aan en spietsten het vlees. Bij het braden stond er een hele kring mannen goedkeurend toe te kijken. Af en toe verschoof er iemand met een zelfzeker gebaar een brochette of een kippenpootje. Maar verder was het vooral een kwestie van geduld.

“Laat het maar niet te zwart worden, want daar krijg je kanker van!” riep Jef. Er ontspon zich een discussie, waarbij er een hele rits oorzaken van kanker de revue passeerden.

“Je moet toch van iets doodgaan”, concludeerde Benny gelaten. Daar waren ze het allemaal over eens.
“Maar je kunt op veel manieren doodgaan”, wierp Patrick op. “Ik wil niet eindeloos liggen creperen. Ik heb mijn papieren in orde gebracht.”

De anderen keken hem met stille bewondering aan. “Maar zelfs dan kun je niet gerust zijn”, meende Roger. “Want je moet dat om de zoveel jaar vernieuwen of het is niet meer geldig. En juist als je wat vergeetachtig wordt, heb je het misschien het hardst nodig.”

“Waarom zou je er eerder willen uitstappen dan het moet?” vroeg Jef zich af. “Laat ze maar eens allemaal voor mij zorgen op het einde. Dan krijg ik misschien iets terug voor al die nachten dat we moesten opstaan als de kleintjes ziek waren of tandjes kregen.”

Waarom zou je er eerder willen uitstappen dan het moet?

“Alsof jij zo dikwijls uit je bed bent gekomen”, lachte zijn vrouw Martine, die net een chipolata kwam scoren. “Jij snurkte daar gewoon doorheen en liet mij het kind troosten.”

“Het was maar een voorbeeld, hè”, verdedigde Jef zich. “We hebben toch allemaal veel moeten doen voor onze kinderen.” “En niet alleen voor de kinderen”, vulde Benny aan. “Wij hebben ook mijn moeder tot op het laatste verzorgd.”

“En dus wil ik vertroeteld worden als het mijn beurt is!” herhaalde Jef. “Daar ga ik niet voor weglopen!”

“Er valt dan meestal niet veel meer te lopen”, zei Yvonne, die aanschoof voor een lamskoteletje en een drumstick. “Dat is het probleem. Ik zou in elk geval het liefst thuis willen sterven, in mijn eigen bed.”

“Dat is met die palliatieve thuiszorg toch goed te doen?”, zei Monique. Ze schepte haar bord halfvol met tabouleh en wees op een satéstokje. “Ik weet het niet”, zuchtte Benny. “Doodgaan is nooit plezant. Misschien is het dan beter zo rap mogelijk afgelopen.” “Als ik niet meer kan genieten van mijn pintje, hoeft het voor mij niet meer”, zei Patrick. “Schol!”

Doodgaan is nooit plezant. Misschien is het dan beter zo rap mogelijk afgelopen

“Misschien geniet je dan van iets anders”, zei Martine. “Van een knap verpleegstertje dat je komt masseren”, suggereerde Jef. Martine rolde met haar ogen. “Van je kleinkinderen, wilde ik zeggen. Of van een beetje zon op je gezicht. Dat kan al genoeg zijn.”

“Ik vind het erger als ik mijn kinderen niet meer zou herkennen”, zegt Yvonne. “Maar ze hebben mij beloofd dat ze dan liedjes van vroeger voor mij gaan zingen.” Ze lacht. “Onze Thomas zingt zo vals dat ik hem dan direct weer zal herkennen.”

“Voor mij mag er komen wat er komt”, zei Roger. “Zolang ik niet te veel pijn heb, wil ik nog niet weg. Een mens leeft maar één keer en daar moet je niet te gauw mee stoppen.”

“Het schijnt dat je op het einde champagne krijgt, omdat je dat blijft lekker vinden, ook als je verder helemaal niks meer binnenkrijgt”, vertelde Monique. “Dat zie ik wel zitten!”, zei Benny. ‘Trek ik nog een fles cava open?”

Iedereen hield zijn glas bij. En het vuur van de barbecue bleef nog lang warm.

 

Bron: VRT NWS

Laat een reactie achter