Wim Smit: ‘Tien jaar oorlog in Afghanistan: een fiasco’

Op 7 oktober is het dag op dag tien jaar geleden dat de Amerikanen, na een bezinning van een kleine maand, naar de wapens grepen om – zoals het officieel heet – het terrorisme daar de kop in te drukken waar het z’n oorsprong vindt. Politieke leiders schermen graag met het nooit onderbouwde en te weinig in vraag gestelde argument dat ‘als we ze daar niet bestrijden, ze het hier komen uitvechten’. Wie ‘ze’ zijn, of hier werkelijk de enig mogelijke optie wordt bovengehaald, laat staan of met hoe de dingen nu gelopen zijn niet precies van dit onwaarschijnlijke angstbeeld een realiteit wordt gemaakt, wordt op beleidsniveau heel makkelijk omzeild of beantwoord met eenzijdige clichés.

Maar tenminste aan één kritische analyse ontkomt men niet zomaar. Om de zogenaamde oorlog te verkopen, vooral ook aan de sterke uiterst rechtse christelijke vleugel in de VS, werd openlijk gesteund op de rechtvaardige-oorlogsprincipes. Vele Westerse ethici volgden in dit denken en adviseerden hun eigen regeringen om mee te stappen in de oorlog op Afghaanse bodem. Het begin van wat weinigen toen juist hebben ingeschat, maar nu een feit is: een humanitair drama met onzekere gevolgen voor de toekomst, en al helemaal geen definitieve nederlaag voor het terrorisme. Tien jaar later is het goed om de balans op te maken en te oordelen aan de hand van het door politici gehanteerde ethische kader: dat van de rechtvaardige oorlog.

Ius ad bellum

Zes principes schuift de rechtvaardigeoorlogstraditie naar voren alvorens gerechtvaardigd ten strijde te kunnen trekken. Rond de eerste twee bestaat betrekkelijk weinig discussie: het was voor de aangevallen staat gerechtvaardigd om een antwoord te geven op de dreiging (gerechtvaardigde zaak), en als de legitieme regering van een soevereine staat (legitieme autoriteit), bovendien geruggensteund door de Verenigde Naties en de NAVO, had de VS het recht om terug te slaan. Of het militair een wijze keuze was om Afghanistan aan te vallen, of hier geen sprake was van een verwarring tussen een rechtvaardige strijd tegen het terrorisme en de rechtvaardiging van de oorlog in Afghanistan, en of het intellectueel en politiek eerlijk was om staten als Pakistan en Jemen ongemoeid te laten, is een heel andere vraag. Maar gelegitimeerd was de inval vanuit counter-terroristisch oogpunt wel, daar valt weinig over te twisten.

Was er geen dubbele agenda?

Maar naast alle andere principes stonden toen al vraagtekens die onafhankelijke critici veel uitgebreider hadden kunnen en moeten belichten. Wat de juiste intentie betreft, was – als altijd het geval is – vooraf moeilijk in te schatten of dit inderdaad een actie zonder dubbele agenda was. Men had alle redenen om aan te nemen dat dit oprecht ging om het bestrijden van het terrorisme; verborgen agenda’s laten zich vaak alleen raden. Maar wie kan, als nauwelijks een goed jaar later (december 2002) al een deal met drie landen (Turkmenistan, Afghanistan en Pakistan) rond is om een pijplijn te trekken tussen de Kaspische Zee en de Indische Oceaan, anders dan vermoeden dat er ook andere belangen hebben gespeeld. Zeker als uiteindelijk het uitbaatcontract van om en bij de 10 miljard dollar aan de American Oil Company wordt toegewezen. Het vraagt een behoorlijk naïeve geest om dan nog te geloven dat de juiste intenties ook nog de enige zijn geweest.

Maar wat van in het begin bij de grootste critici twijfel heeft gezaaid, zijn ongetwijfeld de principes ‘redelijke kans op slagen’ en ‘oorlog als ultiem middel’. Waren alle vredevolle middelen uitgeput? Laten we niet vergeten dat de eerste en echte reden voor de inval in Afghanistan het feit was dat de Talibanregering weigerde om Bin Laden uit te leveren. Had ze dat wel gedaan dan had er hoogstwaarschijnlijk nooit een invasie in Afghanistan plaatsgevonden. Later werd het in de Westerse publieke opinie geduid als een humanitaire interventie die de Afghaanse bevolking moest ontdoen van haar islam-fundamentalistisch juk – een argument waarvoor nog iets te zeggen zou zijn geweest, indien het ook oprecht was – maar eigenlijk de schending van de grenzen van een soevereine staat inhield omwille van de niet-uitlevering van één terroristisch kopstuk (hetgeen vanuit deze invalshoek dan toch alsnog een vraagteken plaatst bij de vraag of het om een rechtvaardige zaak ging). Indien dergelijke normen algemeen zouden worden gehanteerd, met gelijke consequenties, dan zou de wereld van vandaag nog veel meer getekend zijn door militaire twisten. Maar wat in andere situaties vermoedelijk op erg veel internationale tegenstand zou stuiten, werd in de nasleep van 11 september 2001 niet enkel gedoogd, maar ook politiek en militair gesteund.

Gedoemd om te mislukken

Het resultaat kan tien jaar later niet langer de toetssteen omzeilen. Wat toen eigenlijk al duidelijk had moeten zijn, is het nu zeker: een oorlog op Afghaanse bodem is gedoemd om te mislukken. Hadden we dat dan niet uit het verleden geleerd? Tien jaar dure en hopeloze strijd van Sovjettroepen, met alle mogelijke middelen, had toch op z’n minst aan het denken moeten zetten. Maar dat deed het niet, en op diezelfde grond is nu ook de slecht voorbereide Westerse alliantie vastgelopen. Wie zonder concreet plan ten strijde trekt in een land dat geografisch gezien een enorm thuisvoordeel verleent aan de ‘thuisstrijder’, staat bij voorbaat erg dicht bij de nederlaag. De gevolgen van deze te voorziene mislukking zijn vermoedelijk van groter impact dan we ons nu al kunnen realiseren.

Dat brengt ons bij het proportionaliteitsbeginsel. De inzet van militairen is begrijpelijk en aanvaardbaar. Vermoedelijk is het niet het meest effectieve instrument in de strijd tegen het terrorisme, maar soms is het toch bruikbaar. In ieder geval biedt de strijd tegen het terrorisme voldoende grond om, indien zinvol geacht, militairen en militaire strategieën in te zetten. Aan de andere kant lijkt het niet zo evident om in reguliere oorlogen tussen staten in te schatten wat proportionaliteit betekent in de strijd tegen het terrorisme. Hoe meet je bijvoorbeeld de aanhoudende angst af aan de directe invloed die dit heeft op de economie, zelfs jaren na de aanval? En wat kan proportioneel genoemd worden wanneer terroristen enkele symbolische gebouwen neerhalen, er meer dan 3000 mensen omkomen, en je vermoedt dat dergelijke acties opnieuw en opnieuw kunnen gebeuren tot de terroristen hun vaak obscure doel hebben bereikt? Toch moet het gezegd dat dergelijke dilemma’s ook in oorlogen tussen staten bestaan. De proportionaliteitsprincipes zijn onbetwistbaar heel subjectief te interpreteren, en de strijd tegen het terrorisme vormt helaas geen uitzondering op dit probleem. Het enige wat politieke en militaire leiders hier kan helpen, is de menselijke rede, de bestaande oorlogswetgeving en voorzichtigheid. Elk van deze aspecten had dan ook betrokken moeten zijn in een reactie op de terroristische aanvallen, maar niets lijkt minder waar.

Ius in bello

Het meeste van wat hierboven werd afgetoetst, kon ook reeds ingeschat en afgewogen worden kort na de aanslagen van september 2001. Maar ook op het ius in bello, namelijk de principes waaraan tijdens de strijd voldaan dient te worden om te kunnen spreken over een gerechtvaardigde oorlog, kunnen we nu, 10 jaar later, een blik werpen. En als het ius ad bellum al twijfels zaaide, dan laat het ius in bello nog weinig aan onzekerheid over. Slechts twee principes sturen ons hier, maar ze maken heel wat duidelijk.

Het eerste principe is het discriminatie- of non-combattantenbeginsel dat stelt dat de burgerbevolking geen doelwit mag zijn in de oorlog. Toch heeft de moderne oorlogsvoering de burger minder immuun gemaakt voor het krijgsgeweld dan voorheen. Niet zelden vallen onschuldige burgerslachtoffers bij bombardementen die nochtans uitdrukkelijk gericht zijn op militaire installaties. Vandaar dat in het meer recente rechtvaardigeoorlogsdenken een onderscheid wordt gemaakt tussen het direct of indirect doden van burgers. Het is hier dat de collaterale- of nevenschade wordt aangehaald ter rechtvaardiging van een mogelijk aantal burgerslachtoffers tijdens een aanval die niet gericht was op deze burgers in de eerste plaats. Het luidt dan dat de burgerdoden een ongewild (niet-intentioneel) gevolg zijn van een gerechtvaardigde aanval op militaire doelwitten.

De ware intentie is uiteraard moeilijk na te gaan met objectieve maatstaven, niet in de laatste plaats omdat de beslissingen vaak door enkelingen en achter gesloten deuren plaatsvinden. Vaak is precies daardoor door historici pas lange tijd na datum de ware intentie bloot te leggen, zodat het moeilijk is om de intentie op het moment zelf goed in te schatten. Bovendien is het de cynische waarheid dat naar subjectief aanvoelen het voor de slachtoffers en hun familie weinig uitmaakt of ze primair doel van een aanval waren of niet, als de resultaten dood en verminking zijn. Waar hoe dan ook te weinig rekening mee gehouden wordt in de overweging en planning van een aanval, is dat in die (ongewilde) burgerdoden nochtans de kiemen liggen voor een aanhoudende en zelfs uitbreidende weerstand onder de bevolking, terwijl ‘het winnen van de harten en geesten van de mensen’, tenminste on the record, één van de primaire doelen van de oorlog in Afghanistan blijft.

Ingezette wapens versus te bereiken doel

Nauw verweven daarmee is het laatste beginsel, namelijk het tweede proportionaliteitsbeginsel dat de vraag stelt of de ingezette wapens in verhouding staan met het te bereiken doel. Het is misschien moeilijk in te schatten welke inzet van wapens best geschikt is voor de aanpak van het terrorisme, maar cijfers leren ons wel wat we anders misschien weigeren te zien: Bijna 1800 Amerikaanse militairen en 1000 anderen gedood in Afghanistan, en tot op vandaag alleen al 4475 Amerikanen gesneuveld in Irak (een oorlog gelinkt aan de strijd tegen het terrorisme). Aan de andere zijde in Afghanistan en Irak cijfers die oplopen tot 250.000 doden, strijders naast burgers, en verschillende miljoenen vluchtelingen en displaced persons. Daar bovenop een economische plaatje van nu al om en bij de 3 triljoen dollar voor de inzet van militairen en wapens aan de kant van de geallieerden, terwijl een achtste van dat bedrag zou volstaan om de honger in de wereld te halveren.

Tijd voor bezinning

Een dramatisch beeld dat bovendien – we kunnen het vandaag niet anders meer stellen – tot niets meer heeft geleid dan groeiende haat en weerstand tegen de ‘imperiale mentaliteit’ van het Westen (Noam Chomsky), de VS nog steeds op kop. Wat is weggeveegd, stelde op zich qua dreiging nog maar weinig voor, en wat ongewild werd bereikt, is wat ons voor de komende decennia zal opzadelen met wantrouwen, onbegrip en zelfs woede uit het (Midden-)Oosten. Daarmee heeft 9/11 meer, véél meer impact gehad dan het had mogen hebben. En dan hebben we niet eens stilgestaan bij wat de Westerse landen zichzelf (grotendeels onnodig) hebben aangedaan door de inperking en opschorting van de rechten die het zo graag wil uitdragen naar minder democratische staten, wereldwijd. Of over het prijskaartje van (objectief aantoonbare) niet effectieve veiligheidsmaatregelen (kijk er de analyses van Bruce Schneier maar eens op na) die genomen werden en worden in een aanhoudende sfeer van angst.

Ondertussen lijkt de tijd van bezinning gekomen. Helaas niet om morele redenen, wel omdat de economische toestand van de VS belabberd is, en er geen andere mogelijkheid is dan op relatief korte tijd over te gaan tot een drastische troepenafbouw. En wat de VS doet, daarin zullen de andere geëngageerde landen (die zelf ook vechten tegen de economische onzekerheid) eenvoudig en snel volgen. Wat President Barack Obama reeds heeft aangekondigd, heeft zich opgedrongen en is geen resultaat van een weloverwogen strategie. Republikeinen en Democraten kunnen elkaar steeds makkelijker vinden in een veel kleinere militaire bemoeienis in de wereld. Het prijskaartje blijkt gewoonweg onbetaalbaar te zijn geworden.

Tijd voor dialoog

Nu zou het tijd moeten zijn voor een doorgedreven dialoog in Afghanistan, ook met de Taliban, en van projecten om de economische en humanitaire toestand van het zwaar gehavende land enigszins recht te trekken. Maar het lijkt er sterk op dat dit ius post bellum (het zoeken naar een rechtvaardige vrede na een tijd van oorlog) niet was aangehecht aan de visie op de strijd in Afghanistan, en dat zeer weinigen zich geroepen lijken te voelen het land mee uit het slijk te trekken. Afghanistan zal nu zo snel mogelijk weer in de handen van de Afghanen gegeven worden, wat op zich een goede zaak is, maar de wijze waarop duidt op een blinde, niet omziende vlucht vooruit van coalitietroepen die al lang de hopeloosheid van hun zaak hebben ingezien en niet de gevolgen van hun daden willen dragen. Officieel zal dat uiteraard steeds bestreden worden, maar de feiten spreken voor zich.

Hoe dan ook, als we de ethische norm erbij nemen die de internationale coalitiemacht voor zichzelf heeft uitgezet bij het begin van de oorlog in Afghanistan, dan kunnen we niets anders dan spreken van een moreel falen. Er stonden al grote vraagtekens naast het ius ad bellum, maar tien jaar na de aanvang van deze oorlog is de balans binnen het rechtvaardigeoorlogskader, na een analyse van het ius in bello, overduidelijk negatief. We stevenen nu af op de exit uit deze oorlog, maar met wat gebeurd is en met de gevolgen die dit zal hebben op – minstens – middellange termijn, zijn we nog lang niet klaar.

 

Bron: De Redactie

Laat een reactie achter