Bernard Spitz: ‘Steriele politieke discussie over abortuswet komt de rechtstreeks betrokkenen niet ten goede’

Op 3 april 2018 bestond de abortuswet in België 28 jaar. Niet meteen een ronde verjaardag maar blijkbaar toch voldoende om in een verkiezingsjaar enige mediatieke en politieke deining te veroorzaken. Een zestal voorstellen circuleren om de wet “te moderniseren” en in de pers en op symposia duikt dit topic nu regelmatig op. Een overzicht.

– In de voorliggende voorstellen tot wijziging van de abortuswet, worden suggesties gedaan om de termijn waarbinnen de zwangerschapsafbreking kan, uit te breiden. Vandaag is abortus mogelijk tot op 12 weken na de bevruchting. In de meest verregaande voorstellen gaat dit tot 20 weken. Dit wegens het “arbitraire” van de bestaande grens en om abortustoerisme tegen te gaan.

– De voorlichtingsvereisten worden als paternalistisch en psychologisch belastend ervaren. Ook door de tijdsdruk wordt in de meeste voorstellen aangeraden de bedenktijd te verkorten tot 2 dagen en de keuzebegeleiding optioneel te maken.

– Het vage, onduidelijk en culpabiliserend begrip “noodtoestand” verdwijnt; de vaste wil van de vrouw moet volstaan om een abortus te bekomen.

– Sommige voorstellen laten een aanvraag tot abortus na 14 weken of om psychosociale redenen onder de medische categorie vallen, en allen verkiezen de wet uit het strafrecht te halen en binnen de patiëntenrechtenwet te kaderen.

– De gewetensclausule dat een arts als individu niet verplicht kan worden een zwangerschap af te breken blijft behouden mits doorverwijzingsplicht, maar aan een instelling kan geen geweten worden toegekend.

– De evaluatiecommissie van de zwangerschapsafbrekingen wordt niet meer vermeld, maar is in een voorstel vervangen door een wetenschappelijk comité.

Zorgperspectief in plaats van een politiek en ideologisch geredetwist

Als gynaecoloog met zowel vrouw, embryo en foetus als patiënten, lijkt het me het meest vruchtbaar de bestaande wet en de voorgestelde veranderingen te evalueren vanuit een zorgperspectief. Verzanden in een steriel politiek en ideologisch geredetwist, zich beperken tot de veelal symbolische discussie “in of uit de strafwet”, vrees voor de bestaande coalitie en berekeningen van mogelijk electoraal gewin, komen de rechtstreeks betrokkenen alvast niet ten goede.

Uit de gegevens van de nationale evaluatiecommissie van de wet op de zwangerschapsafbreking blijkt een absolute stijging van het aantal abortussen; van 10.380 in 1993 tot 19.578 in 2011 (laatste rapport). Toch heeft de invoering van de wet het jaarlijks aantal zwangerschapsafbrekingen op 1.000 vrouwen in de vruchtbare levensfase (abortuscijfer) of de verhouding van het aantal abortussen op het aantal zwangerschappen (abortuspercentage) amper beïnvloed. Zo blijft het abortuscijfer schommelen rond de 9.3 en het abortuspercentage rond de 13%.

Naast de al lang bestaande prelegale abortuspraktijk, de immigratie en een betere registratie, kan dit uitgelegd worden door en wijzigingen in het abortustoerisme. In 1993 hadden 50% van de vrouwen die in Nederland een abortus ondergingen een buitenlandse origine, in 2015 nog slechts 15%, waaronder een 500-tal uit België en Luxemburg. Slechts 5 % van de afbrekingen gebeurt om medische redenen, heel zelden nog wegens moederlijke ziekten, maar veelal om foetale afwijkingen. Veruit de meeste abortussen, 95%, worden gemotiveerd door materiële en financiële problemen, door een gefaalde contraceptie of familieplanning, door relationele of seksueel geweld. Wat preventie betreft, leren de cijfers van de Nederlandse landelijke abortusregistratie ons dat één vrouw op drie die om een abortus verzoekt, reeds eerder dergelijke ingreep heeft ondergaan.

Als zorgverstrekker kan ik, wat men ook zegt, abortus moeilijk een “medische ingreep als gelijk welke andere” beschouwen. Dit in de eerste plaats omdat er intrinsiek minstens twee vitaal betrokken partijen zijn, moeder en embryo. Veelal lopen hun belangen parallel en bestaat onze belangrijkste opdracht erin dit zo te houden, wat spijtig genoeg niet altijd lukt en vermoedelijk ook niet vlug helemaal zal lukken. De meest verantwoorde oplossing blijft er dan altijd een ten koste van iemand, veelal de zwakste. Toch moet ik toegeven de laatste 30 jaar, ook juridisch, in een werkbaar kader te kunnen functioneren. Een manifest voordeel van de wet was alvast de mogelijkheid tot transparantie en het verdwijnen van woekerprijzen.

Verbeteren de voorliggende voorstellen nu de patiëntenzorg?

Vooreerst is er de uitbreiding van de termijn waarbinnen de “niet-medische” zwangerschapsafbreking kan naar het tweede trimester. In sommige voorstellen kan dit tot 20 weken na de bevruchting, wat in de praktijk bij een vrouw met regelmatige cycli overeenkomt met een 22-tal weken achterstel. Omdat bij een gevorderde zwangerschap de leeftijd ervan vaak niet meer heel correct kan worden bepaald, riskeren we soms in de levensvatbare zone te belanden. We zitten dan ook dicht bij een zwangerschapsduur waarop andere stemmen, al was het maar om het rouwproces te faciliteren, de foetus toch een zeker statuut willen toekennen. De Landelijke Abortusregistratie leert ons dat 400, mogelijk extra kwetsbare vrouwen uit België (en Luxemburg), 2% van het totale aantal afbrekingen, in 2014 in Nederland een tweede trimesterabortus ondergingen. Vanuit een zorgperspectief is, los van de juridische of levensbeschouwelijke waarde die men aan embryo en foetus toekent, een laattijdige afbreking, al dan niet voorafgegaan door een foeticide, niet alleen medisch complexer en zwaarder is, maar ook ingrijpender en moeilijker te verwerken. Dit trouwens niet alleen en in de eerste plaats voor de vrouw, maar ook voor de partner, broer en zussen, de ouders en grootouders, zorgverstrekkers, de stagiairs en de studenten in opleidingscentra…

“Als zorgverstrekker kan ik, wat men ook zegt, abortus moeilijk een ‘medische ingreep als gelijk welke andere’ beschouwen”.

Het belang van counseling, begeleiding, bedenktijd… lijkt me evident, algemeen aanvaard en in feite een recht, zonder te beweren dat 6 dagen bedenktijd een goede ondersteuning garandeert. Kenmerkend voor de abortussituatie is alvast de (tijds)druk en vaak ook de paniek, waarmee in het bijzonder rekening moet worden gehouden. Studies leren ons dat de kwaliteit van het beslissingsproces in de grootste mate de verwerking van een abortus bepaalt. Reden genoeg om maximaal te blijven investeren in het kwaliteitsvol leren maken van (moeilijke) keuzes en organisaties te koesteren zoals FARA, die ons als patiënt en zorgverlener deze competentie willen bijbrengen.

Zich met “een noodtoestand” moeten behelpen, is inderdaad een vaag en arbitrair begrip, dat veelal individueel wordt ingevuld. Het belangrijkste lijkt me te blijven investeren in een solidaire en veerkrachtige maatschappij. In een tijd dat in de gezondheidszorg kwaliteitsparameters zo belangrijk zijn, is het onaanvaardbaar dat de evaluatiecommissie niet gereanimeerd wordt en met actuele en relevante gegevens voor de dag komt. Het laatste rapport behandelt 2011 en is gespeend van elke analyse en toekomstvisie. Na straks 30 jaar evalueren had men prioritair van deze commissie een visie op een wetsverbetering mogen verwachten.

Eugenetica, een uitdaging van een andere dimensie

Abortus al dan niet in de strafwet houden monopoliseert de bredere mediabelangstelling, maar is vanuit een zorgperspectief een non-issue. Niet alleen kent de doorsnee-Belg de wet niet, op een half miljoen zwangerschapsafbrekingen zijn er, in zoverre mij bekend, slechts 2 uiteindelijk niet weerhouden beschuldigingen geweest. Het statuut van de wet speelt ook geen relevante rol in de stigmatisering of bij het verwerkingsproces. Over de levensbeschouwingen heen zal niemand trouwens aanvaarden dat een abortus wordt uitgevoerd wegens een embryo van het ongewenste geslacht, of onder externe druk. Abortus niet als homicide zien, vereist ook niet dat het een burgerrecht moet worden ongeboren leven te vernietigen.

Als we echt een ‘topland’ willen zijn, is voor de volgende 10 jaar een halvering van het globale aantal abortussen geen utopische doelstelling, 100 medische zwangerschapsafbrekingen een uitdagend realistisch quotum. En wenst men in het domein van de perinatale geneeskunde toch een maatschappelijk debat, laten we dan, liever dan klinisch zinloos geleuter over de abortuswet, nadenken over de plaats van de genoomanalyse en de eugenetica binnen de prenatale diagnostiek, een oefening met een veel hogere urgentie en een andere moeilijkheidsgraad.

 

Bron: Knack.be

Laat een reactie achter