Mark Van de Voorde: ‘Het probleem is niet dat ik de naaste niet wil helpen, maar ik mezelf niet als naaste zie’

Kortrijk

Mark Van de Voorde vergelijkt de recente gebeurtenissen in Kortrijk, waar verschillende voorbijgangers het nalieten om hulp te bieden aan een man in nood, met de parabel van de barmhartige Samaritaan.

Schuldig verzuim is strafbaar. Immers, ons mensbeeld veronderstelt dat we niet alleen individuele personen zijn maar ook solidaire medemensen. Dat laatste houdt ook in dat we de plicht hebben om een medemens in nood te helpen. Kunnen we die hulp niet zelf verstrekken – omdat we daar niet toe in staat zijn of omdat we ons eigen leven niet moeten riskeren – dan hebben we de plicht de hulpdiensten te verwittigen. Beide – persoonlijke hulp én verwittigen van de hulpdiensten – zijn die beruchte nacht in Kortrijk niet gebeurd. Door niemand, toen een jongeman onwel was, steeds zieker werd, omviel, het bewustzijn verloor en uiteindelijk stierf. Er was nochtans volk op straat dat het allemaal gadesloeg.

Waarom ze dat niet hebben gedaan? De voorbije dagen zijn veel verklaringen in de media verschenen. En ze snijden allemaal hout: angst dat men zou worden aangevallen (je weet nooit dat de nood in scène is gezet); de evolutionair psychologie die de kop opsteekt (je bent allereerst of enkel solidair met volks- of familiegenoten); de ingebouwde en onbewuste xenofobie (de jongeman was een medemens met een kleurtje); het eigen-schuld-dikke-bult-syndroom (de man leek dronken); de haast (je moet dringend ergens heen en je wilt niet opgehouden worden).

Het probleem is niet dat ik de naaste niet wil helpen, maar ik mezelf niet als naaste zie.

Allemaal waar wellicht, en redelijk plausibel ook als uitleg. Het zijn zowat dezelfde excuses die je op en tussen de regels van de parabel van de Barmhartige Samaritaan kunt lezen (Lucas 10, 25-37). Er lag een man gekwetst langs de weg, een gevaarlijke weg (de weg van Jeruzalem van Jericho was erom bekend dat stropers er reizigers overvielen).

Een leviet en een priester komen voorbij maar stoppen niet: de eerste heeft haast, de tweede mag zich niet vuil maken (anders is hij onrein). Maar iemand stopt wel en helpt een mens in nood. Verdorie nog aan toe, het is ook nog eens een vreemdeling, een Samaritaan, die zich niet bezondigt aan dat schuldig verzuim van de anderen.

Dat moet de joodse toehoorders van het verhaal dat Jezus vertelt, uiterst vrome joodse farizeeën nota bene, niet een klein beetje hebben geschokt. Samaritanen waren hun culturele en religieuze ‘vijanden’ (waar hebben we dat nog gehoord?). Ze waren dus nogal pijnlijk op hun pik getrapt, om het cru te zeggen.

Maar dat is zelfs niet de crux van het verhaal. De crux is dat Jezus na het verhaal vraagt wie nu de naaste is. Maar de leperd stelt de vraag niet zo, want op die vraag zou het antwoord behoorlijk simpel zijn: de gekwetste natuurlijk. Hij vraagt: Wie van deze drie, de priester of de leviet of de Samaritaan, is de naaste? De naaste is, verdorie nog aan toe, plotseling niet de hulpbehoevende maar de hulpverstrekker.

Daar ligt de sleutel van het antwoord op de vraag hoe het komt dat die bewuste nacht in Kortrijk niemand hulp bood en alle passanten zich min of meer bezondigden aan schuldig verzuim. We beschouwen de naaste als de mens die hulp nodig heeft, wat edel is, maar zien onszelf niet tegelijk als de naaste die hulp biedt. Anders gezegd, onbewust blijven we paternalistisch denken. Nog anders gezegd, we voelen ons boven de noodlijdende verheven. Allemaal onbewust weliswaar.

Zolang we onszelf niet op gelijke hoogte plaatsen van de hulpbehoevende en dus tevens de hulpbehoevende niet op gelijke hoogte plaatsen van onszelf, zullen we blijven kiezen welke ‘naasten’ we zullen helpen en zullen we blijven verengende cirkels kringelen rond groepen die we waardig genoeg achten om te hulp te schieten.

Zichzelf als naaste zien daarentegen haalt de vraag weg: wie is mijn naaste? Ik ben immers de naaste, en daardoor zijn alle mensen in nood mijn naaste: kleur, overtuiging, nabijheid, verwantschap en ander cultureel of etnisch verband zijn niet bepalend. Eenmaal ikzelf naaste ben geworden, sta ik naast mijn medemensen, niet langer erboven.

Helaas, na tweeduizend jaar zijn we er nog helemaal aan toe. Anders gezegd, de evolutionaire psychologie in ons brein speelt ons nog altijd parten. Feit is wel dat we inmiddels er rationeel en ethisch van overtuigd zijn dat je niemand in nood in de steek mag laten.

De parabel van Barmhartige Samaritaan is dus alvast binnengedrongen in ons morele bewustzijn en ons juridisch denkkader. Daarom is schuldig verzuim strafbaar. Dit evangelische mensbeeld van de mens als persoon én medemens is immers het fundament van onze beschaving (en dus ook van ons rechtssysteem). Zij die denken dat ze de Europese cultuur kunnen herinrichten door haar christelijke wortels te negeren, kunnen daar misschien even bij stilstaan.

 

Bron: Knack.be

1 reactie

  1. Robin DV op 24 oktober 2019 om 10:39

    De schrijver Mark Van de Voorde overtuigt me wel (ook door Jezus een leperd te noemen ☺️), maar draait de logica nadien om met de zin: “Ik ben immers de naaste, en daardoor zijn alle mensen in nood mijn naaste…” Sorry, maar ik kan niet ‘alle mensen’ aan. Als atlasman, wereldtorser, is niemand geboren. Ik bekijk het meetkundig-taalkundig: zodra iemand bij de lijdende komt staan, dichter dan ik, is hij de naaste, ik niet meer. Ik ben dan de naaste van die voorbijganger.

Laat een reactie achter