Kolet Janssen: Betonstop: ‘we moeten dichter bij elkaar en kleiner gaan wonen’

Wanneer wij in de jaren 60 met ons gezin een uitstapje maakten in onze Volkswagen Kever, verzuchtte mijn moeder vaak terwijl we door het landschap reden: ‘Hier is nog veel bouwplaats!’ Ze keek naar de glooiende velden en weiden alsof ze in de verte al huizen en flatgebouwen zag oprijzen.

Wij lachten met die uitspraak en het werd een vaste grap als we jaren later ergens in een ver vakantieland naar de horizon staarden: ‘Hier is nog veel bouwplaats!’ Maar het zegt meer over onszelf dan we denken. We zien een stuk ongerepte natuur of een groot landbouwgebied en we beginnen in gedachten al te verkavelen en funderingen uit te graven. Zo hebben we dat eeuwenlang gedaan. Er was plaats in overvloed.

Elk zijn trampoline

En precies die houding zullen we nu moeten omturnen. Het Belgisch panel voor klimaat en duurzaamheid stelt het duidelijk: we hebben al te veel grond ingepalmd. Wat er nog rest moet beschermd worden. En er moeten stukken opnieuw worden teruggegeven aan de natuur.

We moeten dichter bij elkaar en kleiner gaan wonen. Dat heeft ook voordelen: we kunnen gemeenschappelijke speelveldjes aanleggen in plaats van elk in onze eigen tuin een trampoline te installeren, om maar een van de vele voorbeelden te noemen. En ons openbaar vervoer kan er beter en betaalbaarder op worden.

Betonstop?

Een onmiddellijke betonstop is dus de logica zelf. En toch gebeurt het niet. Want zoveel mensen hebben nog ergens een ‘bouwplaats’ liggen en het is te duur om die allemaal te compenseren. Ik moet bij die redenering altijd aan de uitspraak van mijn moeder denken. Wat nu nog niet bebouwd is, moeten we dat per se een bouwplaats blijven noemen? Die luxe hebben we eigenlijk niet meer. Tijden veranderen, stukken grond krijgen andere bestemmingen. Dat moet bespreekbaar worden.

Maar de vraag is of we het kunnen en willen. Hoe zetten we die knop om in ons hoofd? Veel mensen beseffen de noodzaak, maar toch blijft de grote meerderheid van de Vlamingen dromen van een vrijstaand huisje met een tuintje ergens ‘op de buiten’. Want de kinderen moeten toch buiten kunnen spelen, en het moet stil zijn als je eens op je terras wilt zitten.

Stilte in de stad

In mijn stadswijk weten we beter. Nergens is het zo stil als in de stad. De bussen van De Lijn rijden er elektrisch, dus die hoor je niet meer. Auto’s zijn er nog wel, maar steeds minder. De straten zijn fietsvriendelijker geworden en dat helpt. En onze tuinen zijn zo klein dat we er geen luidruchtige grasmaaiers voor nodig hebben. Wij worden elke ochtend wakker van de vogeltjes.

Te voet of met de fiets naar school, naar je werk, naar de winkel en naar de kapper kunnen is een zegen. Maar dat is – in tegenstelling tot wat veel mensen lijken te denken – geen kwestie van geluk of toeval. Zoals met alles in het leven, kun je het toeval vaak een handje helpen. Je moet dus zorgvuldig kiezen als je op zoek bent naar een woning. Wie in een dorps- of stadskern gaat wonen, heeft een heleboel voorzieningen binnen handbereik. Je verkleint er je ecologische voetafdruk spectaculair door. En het is nog gezellig bovendien.

De aarde is van ons allemaal, ook voor wie na ons komt. God schiep de wereld, maar Hij schiep geen bouwplaatsen. En als je er echt eens uit wilt, kun je nog altijd de natuur in trekken. Hoe minder mensen daar wonen, hoe meer natuur er daarvoor overblijft.

Bron: De Wereld Morgen

Laat een reactie achter