Patricia Adriaens: ‘De index is onvoldoende. De korte keten is de meest aantrekkelijke optie in ons voedselaanbod’

Op zaterdag help ik steeds mee bij de voedselbedeling van Open Balie in Brugge. Het valt me op dat de rijen van mensen die aanschuiven voor voedsel steeds langer worden. De mensen zijn telkens dankbaar dat ze eten mee krijgen voor een hele week. Groenten, zuivel, brood: alles wordt met veel dank in ontvangst genomen. Voor een maaltijd die ze ter plaatse eten, betalen ze 1 euro.

Voor bepaalde bezoekers is zelfs dat te veel.

Het gaat hier uiteraard om een symbolische euro, die eerder bedoeld is als een uiting van respect voor hetgeen ze krijgen. Niet alleen de maaltijd op zich, maar de ontmoetingen die hieruit ontstaan zijn belangrijk. Ook al heeft iedereen zijn of haar eigen rugzakje met problemen mee van thuis, hier lijkt dat even weg te vallen en heerst er een grote onderlinge solidariteit. Ook bij de groep vrijwilligers is dit voelbaar: zij zijn blij dat ze iets kunnen betekenen voor de mensen die het minder hebben. Goed doen voor anderen, werkt vaak in beide richtingen. Je krijgt er erkenning en vreugde voor terug.

In vergelijking met juni 2021 zien we heel wat opvallende prijsstijgingen in de voeding. Het zijn overigens bijna altijd dezelfde productcategorieën die maand na maand duurder worden.
Zuivelproducten zijn intussen 12,94 procent duurder geworden. Naast boter (+27,5 %) zijn de grootste stijgers halfvolle melk (+21 %), jonge kaas (Gouda) (16,3 %), gemalen Emmental (+14,3 %) en eieren (+13,5 %).

Op de visafdeling ben je gemiddeld 11,4 % duurder af en voor gevogelte is het zelfs meer dan 15%. Voor kruidenierswaren betaal je nu gemiddeld 11,4 % meer, met uitschieters voor pasta (+34,3 %) en frituurolie (+29,5 %). Verder zien we grote prijsstijgingen bij olijfolie (+20,8 %), gemalen koffie (+20,4 %), mayonaise (+20,2 %), mosterd (+16,3 %), en zelfs tomaten zijn (24,6%) duurder geworden.

De prijs van deze basisproducten moeten we in het oog houden om de koopkracht van iedereen te bewaren, maar in het bijzonder degenen met de laagste inkomens die een groot deel van hun inkomen moeten besteden aan deze producten.

Ondertussen krijgen de voedselbanken steeds minder voedsel. Supermarkten hebben geen overschotten meer, omdat er gewoonweg minder producten in de winkels liggen door de oorlog in Oekraïne. Op zich is het een goede zaak dat er minder eten over is, dat er minder wordt weggegooid, en dat het aanbod wat beperkter wordt. Maar voor de voedselbanken speelt dit natuurlijk wel mee.

De index komt altijd later dan de inflatie. In de tussentijd is het voor sommigen moeilijk om het hoofd boven water te houden. Daarenboven werkt deze maatregel in de hand dat de hoogste lonen het meeste cashen. Daarom ben ik voorstander van index in centen in plaats van procenten. Als je loon al laag is, heeft een indexering van 1 procent niet zo’n groot effect in vergelijking met iemand die veel verdient. We moeten verhinderen dat werknemers met lage lonen in armoede belanden. De overheid heeft vandaag al te weinig middelen om de mensen in armoede te helpen. We moeten dus koste wat kost vermijden dat die groep groter wordt.

De index, zoals die vandaag bestaat, is dus zeker onvoldoende. Wat een mogelijk deel van de oplossing kan zijn, is de korte voedselketen. In het algemeen moet het besef groeien dat de korte voedselketen de meest aantrekkelijke optie is in het voedselaanbod. Het economisch beeld voor deze lokale producten moet veranderen. Het rendeert om daarin als overheid te investeren. Ik geef hiervoor enkele redenen.

Ten eerste, door in te zetten op lokale productie, hebben we meer zekerheid op standvastige bevoorrading. Als we grotendeels afhankelijk blijven van het buitenland, neemt de onzekerheid én de kostprijs toe. Denk maar aan de oorlogssituatie in Oekraïne die ons doet realiseren dat we best om strategische redenen nog onze eigen landbouw behouden en steunen om minder speculatieve prijzen, voornamelijk van tarwe en zonnebloemolie, te vermijden.

Het zal daarenboven alsmaar duurder worden om niet-lokaal te eten. Tot voor kort waren transportkosten uit lage loonlanden goedkoop, maar dat is nu helemaal aan het veranderen. Het is een van de redenen waarom basisvoeding duurder wordt. Het wordt dus hoog tijd dat we ons eten terug zo dicht mogelijk bij huis produceren en verwerken, ook voor de kostprijs. Op vlak van gezondheid speelt lokale productie ook een rol. Een bijkomend gevaar van de prijsstijging van voedingsproducten is dat mensen zullen grijpen naar goedkopere en ongezonde producten, zoals pizza’s, frikandellen en chips. Gezonde voeding zorgt voor lagere gezondheidskosten die anders een bijkomende grote hap in het budget neemt.

Investeren in lokale productie rendeert dus en beperkt armoede.

Onze eetgewoontes schudden we best ook eens door elkaar. Door het hele jaar van alles te willen eten, los van de seizoenen, wordt voedsel duur tot heel duur. Serrekweek in eigen land, import uit verre landen om toch maar de klok rond op ons bord te kunnen serveren wat we maar wensen, is geen meerwaarde, noch op vlak van ecologie, noch op vlak van vitamines, noch op vlak van smaak. Overschakelen naar lokaal en seizoens- of diepvriesproducten zou de uit de pan swingende prijsstijgingen kunnen beperken.

We moeten dus terug naar de roots en ons bezinnen over onze eetgewoontes. Het is niet alleen aan de overheid om deze weg in te slaan, maar ook aan ons als consumenten.

Volkstuintjes

Er zijn al heel wat lokale initiatieven die de aandacht vestigen op het belang van de korte voedselketen. Zo denk ik bijvoorbeeld aan de volkstuintjes in middelgrote tot grote steden, die mensen zonder tuin toch ook de kans geven om zelf hun groeten en fruit te kweken.

Dit concept wordt meer en meer gesteund door stadsbesturen zelf. In Leuven bijvoorbeeld werden zo’n 48 nieuwe volkstuintjes gecreëerd. Voor mensen die niet in staat zijn om zelf te tuinieren en in de moestuin te werken zijn er ook nog de sociale kruideniers. Dat zijn buurtwinkels die groenten en andere basisproducten aanbieden voor wie het financieel moeilijk heeft.

Stadslandbouw is in alle steden opmars. In Brussel bijvoorbeeld werd in 2015 de FOODMET geopend: het vroegere slachthuis Abbatoir in Anderlecht werd helemaal gerenoveerd en heringericht als overdekte markthal, met als kers op de taart een urban farm op het dak met een oppervlakte van 4.000 m2. De groenten die daar gekweekt worden, liggen te koop in de ‘foodmet’ beneden, maar kunnen ook worden verkocht aan restaurants in de buurt. Een win-win voor alle betrokken partijen.

Een ander fenomeen om lokale landbouw te ondersteunen vinden we bij het CSA-netwerk (Community Supported Agriculture). Dat zijn landbouwers die werken met leden die op voorhand hun lidmaatschap betalen, in ruil voor verse producten en voedselpakketten met onder meer groenten, zuivel, eieren of zelfs vlees. Zo’n systeem bevordert niet alleen gezonde en duurzame landbouw, het zorgt ook voor sociale cohesie van de lokale gemeenschap. Door de voorafbetaling zijn de boeren zeker van hun inkomsten en verdienen ze een correcte prijs voor hun producten. Leden kunnen zich ook inschrijven voor zelfpluk. Dat zorgt ervoor dat je minder betaalt voor de groenten. Als betrokken burgers zullen we zélf de moeite moeten nemen om hierover opzoekingswerk te verrichten, om ervoor te zorgen dat de juiste projecten gesteund worden.

Conclusie: om de relatie tussen koopkracht en voeding niet alleen op korte termijn aan te pakken, dringt zich een compleet andere manier van produceren, transporteren en consumeren op. Het prosumeren vormt hierin een belangrijke schakel. Een transformatie waarin de korte voedselketen een belangrijke rol zal spelen.

Bron: Knack

Laat een reactie achter