Alexis Versele: ‘Een stad die duurzaam wil zijn, heeft nood aan een goed draaiende industrie’

Welke stad wil nu niet duurzaam zijn? Maar wat maakt of een stad nu duurzaam is of blijft. Goede mobiliteit, nabijheid van winkels, ziekenhuizen en onderwijs zijn alvast een must om duurzaamheid te blijven garanderen. Maar er is meer nodig. Zoiets als een goed draaiende industrie in de stad. En hierbij hoeven we niet zozeer te denken aan rokende schouwen in de binnenstad. Waar we het vooral over hebben is een goed draaiende productieve lokale economie waarbij er bovendien extra lokale werkgelegenheid ontstaat.

Voor dergelijke initiatieven blijkt nog heel wat ruimte in de grote steden, net omdat het er nog bol staat van verlaten panden en sites. Heel wat steden gaan hier ook al mee aan de slag en daarom niet enkel op ‘industrieel vlak’. We denken hier bijvoorbeeld aan de herbestemming van de UCO-site in Gent tot een hedendaags bedrijventerrein voor sociale economie met plaats voor werkgelegenheid met groen en wonen. Ook de spoorweghal in Kessel-Lo, waarbij Hal 5 binnenkort de thuis wordt van een project waarbij tien organisaties de handen in mekaar slaan om hopelijk tegen de zomer deze plaats te laten bruisen op vlak lokale voedingsmarkten, projecten rond duurzaam ondernemen en gemeenschapsopbouw.

Echter, de uitdagingen om ook puur industriële voorzieningen te integreren in het stedelijk weefsel zijn niet min: ze zijn zowel cultureel, sociaal, institutioneel, ecologisch als economisch van aard. Een goed ruimtelijk beleid focust op al deze uitdagingen. Dit veronderstelt een beleid en een ‘systeem’ waarbij er gestreefd wordt naar een optimale benutting van alle materiaal- en energiestromen binnen een bepaalde stad of binnen een cluster van gemeenten. We zijn de laatste decennia op industrieel en economisch vlak te hard gefixeerd geweest op het gebruik van ingevoerde grondstoffen en op ver buiten de eigen grenzen gefabriceerde goederen en zelfs opgewekte elektriciteit. Het is tijd om het heft weer meer in eigen handen te nemen en steden kunnen hierin het voortouw nemen.

Wonen en werken worden één

Dit vraagt beleidsmatig ook om een herbestemming van de ingezette financiële middelen, maar de return is dan ook niet min: meer plaatselijke werkgelegenheid, arbeidsvreugde over eigen gemaakte lokale producten en een lagere ecologische voetafdruk van de stedelijke economie, want de lokale kringlopen blijven zoveel als mogelijk gesloten. Deze voetafdruk wordt nog kleiner als de lokale economie bijvoorbeeld beslist om te investeren in de productie van hernieuwbare energie. En er is nog een voordeel omdat de industriële activiteiten en tewerkstelling die daarbij worden gegenereerd zorgen voor het industrieel vangnet dat een stad nodig heeft om te weerstaan aan toekomstige financiële recessies.

De 19deeeuwse 1ste industriële revolutie heeft in onze steden stadsuitbreidingen doen ontstaan waarin wonen en werken heel nauw met elkaar werden verweven. Dat was de normaalste zaak, ware het niet dat die bedrijven ook heel sociaal onrechtvaardig, ongezond en vervuilend waren. Precies dat laatste was de aanleiding om industriële activiteiten terug te dringen ver buiten de woonzones. Met de opkomst van het modernisme zijn we ons leven ruimtelijk sterk in vakjes gaan opdelen: wonen, werken, produceren, zorg en ontspanning werden alsmaar meer van elkaar gescheiden. Onze steden zijn musea geworden en hebben vooral plaatsgemaakt voor cultuur met een grote ‘C’, terwijl het wonen er gereduceerd is tot slapen en het bieden van een ‘vertrekpunt’ om te gaan ‘uit’ werken. Na Wereldoorlog II werden vervuilende jobs de stad uit gezet, en werden heel wat industriële sites verlaten plekken. We moeten vandaag gaan beseffen dat we deze plekken opnieuw industrieel kunnen herbestemmen zodanig dat het samengaan van wonen, werken, cultuur, onderwijs, zorg en ontspanning weer meer vanzelfsprekend wordt.

Bron: Knack.be

Laat een reactie achter