Ides Nicaise: ‘Discriminatie van in de kleuterschool’

Het buitengewoon ­onderwijs is geen oplossing voor kinderen met een problematische thuissituatie, vindt Ides Nicaise.

De onrustwekkende toename van het aantal kleuters in het buitengewoon onderwijs (DS 6 oktober) lijkt wel de nieuwste uitlaatklep voor het over­belaste gewone kleuteronderwijs te zijn. Maar dan wel een verkeerde klep, met mogelijk blijvende schadelijke gevolgen voor de kleuters. Dat de ­stijging zich vooral voordoet in het type 2 van het buitengewoon onderwijs (matige tot ernstige verstandelijke beperking) heeft wellicht vooral te maken met de afschaffing van het type 1 (lichte verstandelijke beperking) en type 8 (ernstige leerstoornis), die in het kader van het M-decreet vervangen werden door de ‘basiszorg’ in het gewone onderwijs. Men heeft met andere woorden een nieuw buiten­gewoon etiket gevonden voor pro­blemen die men met inclusief onderwijs in het gewoon onderwijs moest ­proberen op te lossen. Het zijn problemen die vaak niets te maken hebben met verstandelijke beperkingen van het kind, maar met sociale achter­stelling en taalbarrières. Kinderen die in kansarmoede opgroeien, hebben minder speelgoed, minder ruimte, minder comfort, minder stimuli en ontwikkelen zich daardoor trager. Ze maken thuis meer crisissituaties mee en vertonen daardoor soms gedragsproblemen. Kinderen van vluchte­lingen en nieuwkomers botsen op taalbarrières waar gewone scholen geen geschikt personeel kunnen voor inzetten. In tegenstelling tot genetisch bepaalde verstandelijke beperkingen gaat het hier om remedieer­bare problemen die niet tijdig geremedieerd worden. In het verleden werd al herhaaldelijk aangeklaagd dat het buitengewoon onderwijs ­oneigenlijk fungeerde als een ­zijstroom voor sociaal achtergestelde groepen. Als die nu van types 1 en 8 naar type 2 afzakken, belanden ze van de regen in de drop.

Op de wip

Het buitengewoon onderwijs ­ is geen goede remedie voor sociaal ­bepaalde ontwikkelingsachterstand. Op korte termijn biedt het misschien soelaas, dankzij de kleinere klassen, en de meer gespecialiseerde leerkrachten, de multidisciplinaire diensten (logopedie, kine). Maar op langere termijn hinken die leerlingen steeds meer achter op hun leeftijd­genootjes. Ze scoren zwakker op cognitief, emotioneel en sociaal vlak. Nu valt te vrezen dat ze in type 2 nog meer achter­gesteld worden.

De paradox is dat het dure en ­gespecialiseerde buitengewoon ­onderwijs voor veel leerlingen minder effectief is dan het gewoon onderwijs. De ontwikkelingsdoelen zijn er ­ lager, en door de segregatie in aparte ­scholen kunnen de leerlingen er niets opsteken van sterker presterende klas­genootjes. Bovendien kan een aparte school ook het zelfbeeld en welbevinden van de kinderen ondermijnen. Tel daarbij de ­slopend lange bustrajecten naar school, en je ­begrijpt dat het buiten­gewoon onderwijs ­ vaak contraproductief werkt.

Al twintig jaar bieden bange ouders weerstand tegen inclusief onderwijs. Welke opvoeding willen zij dan voor hun kinderen?

Dit is geen aanval op het buiten­gewoon onderwijs, dat voor veel kinderen met een beperking de beste keuze blijft. Maar er zijn dus ook kinderen die ‘op de wip’ zitten, voor wie gewoon onderwijs een optie blijft. Het zou jaarlijks om minstens 20 procent gaan, of meer dan 10.000 kinderen. Er worden dus continu duizenden kinderen ontwikkelingskansen ontnomen door verkeerd beleid. Is het dan overdreven om te spreken van institutionele discriminatie?

Niet alleen de overheid is daarvoor verantwoordelijk: ook veel ouders van ‘de andere’ kinderen, die bang zijn dat hun kind minder aandacht krijgt als in dezelfde klas een kind ‘in inclusie’ zit. Al twintig jaar bieden die bange ouders weerstand tegen opeenvolgende pogingen om inclusief onderwijs te realiseren, ook in het parlement. Welke opvoeding willen zij dan voor hun kinderen? Moeten zij alleen goed scoren op cognitief vlak? ­Moeten ze niet evengoed leren zorgen voor ­elkaar en leren omgaan met diver­siteit? Als ouders dit in hun schoolkeuze mee in overweging zouden ­nemen, dan zou inclusie al veel makkelijker worden.

De bom in de kinderopvang

Inclusief onderwijs is niet voor niets wereldwijd de norm geworden. Hoe kan dat streefdoel concreet haalbaar worden?

In de voorbije weken barstte de bom in de kinderopvang. Een deel van het probleem in het kleuteronderwijs kan daar al voorkomen worden. Degelijke kinderopvang is niet alleen ­oppas en verzorging, maar ook taal- en ontwikkelingsstimulering voor kinderen uit moeilijke thuissituaties. Alle deskundigen zijn het erover eens dat tijdige interventie die kinderen een ontwikkelingsboost kan bieden. Op voorwaarde dat de groepjes ­kleiner worden, het personeel beter opgeleid, en dat er betere pedago­gische en sociale omkadering komt.

Het gewoon kleuteronderwijs verdient ook een modernisering. Er moet een maximale klasgrootte komen die enigszins aansluit bij de normen in de kinderopvang. De extra omkadering en werkingsmiddelen uit het GOK-beleid (Gelijke Onderwijskansen) ­mogen er best nog versterkt worden.

Ten slotte: in de afweging tussen inclusief en buitengewoon onderwijs moet men dynamisch en systemisch leren denken, in plaats van kinderen vast te pinnen op een moment­opname van hun cognitieve vaardigheden. De obstakels in de ontwikkeling van kinderen uit kansengroepen moeten vaak niet bij het kind zelf, maar in hun leefomstandigheden ­gezocht en aangepakt worden.

Bron: De Standaard

Laat een reactie achter